Inflatiebestendige pensioenen: fata morgana of realistisch doel? – deel I

Authors: Servaas Houben en Ronald Ketellapper[1]

Pdf: 44926-DA-27-4-art-Houben+Ketellapper

Publisher, publication date: De Actuaris, 2020-04

——————————————————————————————————————————

Vrijwel alle DB-pensioenfondsen met een toegezegde pensioenregeling (DB-regeling) streven naar een waardevast of zelfs welvaartvast pensioen. Dat die ambitie al ruim een decennium verre van haalbaar is gebleken hoeven we hier niet uit te leggen. De afgelopen jaren was zowel de prijs- als de looninflatie relatief laag en dat heeft de gevolgen van het missen van de toeslagambitie ook beperkt. Dit naast het feit dat de AOW wel ieder jaar aan de prijzen wordt aangepast[2]. De pensioenpijn wordt echter erger als een trend naar stijgende inflatie wordt ingezet en des te meer naarmate het aanvullend pensioen hoger is dan de AOW. Het risico hierop lijkt niet uitgesloten. Bij een toenemende levensverwachting en gepensioneerden die vaker kiezen voor een hoog-laag pensioen tikt die pijn op termijn nog harder aan. Wordt het tijd om te focussen op de lange termijn en een transitie naar een volledig of gedeeltelijk inflatiebestendige pensioentoezegging voor te bereiden?

  1. Inflatieontwikkeling

Onderstaande tabel laat zien dat de prijsinflatie[3] gedurende de periode 2008-2018, laag was. Waarden lager dan 1% waren geen uitzondering. Gemiddeld bedroeg de stijging van de CPI-index 1,6% over de weergegeven periode.

Jaar CPI
2008 2,5
2009 1,2
2010 1,3
2011 2,3
2012 2,5
2013 2,5
2014 1,0
2015 0,6
2016 0,3
2017 1,4
2018 1,7
2019 2,6

Tabel 1: ontwikkeling inflatie

Tegelijk blijkt uit onderstaande grafiek dat de vorige eeuw decennialang veel hogere inflatieniveaus kende[4].

Grafiek – historische CPI-inflatie Nederland (jaarbasis) – volledige looptijd

Inflaite historie

Recente ontwikkelingen rond de cao-loonstijging en de laatste ramingen van CBS indiceren een stijgende inflatie. Het is onduidelijk of dit het begin van een trend is. Het CPB[5] voorspelt in zijn middellange termijnplan een inflatie van 1,5%. Dergelijke projecties zijn onzeker en hogere inflatieniveaus kunnen we daarom zeker niet uitsluiten. En dat is een serieuze bedreiging voor onze aanvullende pensioenen, die vrijwel altijd nominaal zijn gedefinieerd. Dit geldt overigens niet alleen voor DB-pensioenen. Ook in dc-regelingen wordt in de jaren voorafgaand aan de pensioendatum een transitie van de beleggingsmix naar die van een direct ingaand nominaal pensioen doorgevoerd. Ook daarbij is meestal geen bescherming tegen inflatie op het moment dat pensioen moet worden ingekocht, tenzij daarvoor expliciet wordt betaald of er (indien van toepassing) gekozen wordt voor doorbeleggen (Variabele Uitkering op grond van Wet Verbeterde Premieregeling).

Bij DB-pensioenregelingen is de asset mix afgestemd op het optimaal[6] zekeren van nominale uitkeringen. Daarnaast wordt gestreefd naar een rendement dat de oprenting van de voorziening overtreft. Het optimaliseren van de mate  van ontwaarding van de pensioenen wordt zelden expliciet toegepast.

  1. Effect van inflatie op reëel pensioen

Onderstaande tabel geeft aan in welke mate het nominale pensioen aan waarde verliest, afhankelijk van de verstreken duur van de pensioenuitkering en het inflatiepercentage.

Tabel 2

Tabel 2: Waardevermindering pensioen

Uit de tabel kan geconcludeerd worden dat de waardevermindering bij inflatieniveaus boven het vertrouwde 2% niveau na 5 jaar al substantieel wordt. Deze observatie wint aan belang als we bedenken dat  veel gepensioneerden kiezen voor een zogenoemd hoog/laag pensioen[7]. De koopkracht van deze gepensioneerden wordt na afloop van de uitkeringenreeks van het hoge pensioen aangetast door zowel het effect van de lagere uitkering als de gemiste inflatie.

  1. Dekkingsgraden aantal grote pensioenfondsen

Tabel 3 geeft de historische ontwikkeling van dekkingsgraden van een aantal[8] grote pensioenfondsen[9].

Tabel 3

Tabel 3: ontwikkeling nominale dekkingsgraad[10]

De volgende tabel geeft van dezelfde fondsen de reële dekkingsgraden.

Tabel 4

Tabel 4: ontwikkeling reële dekkingsgraad

We zien dat alle pensioenfondsen met uitzondering van ABN-AMRO een reële dekkingsgraad hebben die lager is dan 100%. Een aantal pensioenfondsen had in 2018 echter een reële dekkingsgraad die minder dan 5% afwijken van 100%. Een transitie naar een partieel inflatiebestendig pensioen lijkt op het eerste gezicht dan haalbaar.

Van het totale aantal van 228 fondsen waarover DNB[11] rapporteert, zijn er 43 (18,9%) met een dekkingsgraad die hoger is dan 100%. Dit betreft 2,2 miljoen deelnemers van in totaal 19,2 deelnemers ofwel 11,5%. Hieruit blijkt dat vooral bedrijfstak pensioenfondsen (waaronder de twee grootste) kampen met lage reële dekkingsgraden.

  1. Wat kost de overgang naar een waardevast pensioen?

Met behulp van deze dekkingsgraden kunnen we de verplichting van de nominale pensioenen “omrekenen” naar reële pensioenen.e toe te passen correctiefactor (K) op de pensioenuitkeringen (en op de nominale pensioenvoorziening VPVn om een reële dekkingsgraad te bereiken die even groot is als nominale dekkingsgraad voor correctie bedraagt:

 K = (1 – DGr/DGn).

Hierbij zijn DGr en DGn de reële, respectievelijk de nominale dekkingsgraad.

Hieruit volgt:

VPVr = VPVn x (DGn /DGr)

De break even termijn (n) van deze korting  kan nu als volgt bij benadering worden berekend:

(1-K) *(1 + i) ^ n  = 1, waarbij i de jaarlijkse indexatie van de pensioenen betreft.

Ofwel

n = – ln (1-K) / ln (1+i).

Onderstaande tabel geeft de kortingen weer om een reële dekkingsgraad te krijgen die gelijk is aan de huidige nominale dekkingsgraad. In de tweede kolom geven we de korting om op een reële dekkingsgraad van 100% te komen[12]. In de derde kolom geven we snelst haalbare optie: met deze korting bereikt het fonds een reële dekkingsgraad die gelijk is aan de nominale dekkingsgraad indien die lager was dan 100% dan wel een reële dekkingsgraad van 100%.

Tabel 5: korting op pensioen om een reële dekkingsgraad te behalen die gelijk is aan de huidige nominale dekkingsgraad (I) respectievelijk een reële DG van 100% te bereiken (II) dan wel het minimum van I en II (III)

Tabel 5

De volgende tabel geeft weer hoeveel jaar het duurt voordat de toegepaste korting (III) op het nominale pensioen weer gecompenseerd is door (extra) indexatie van het reële pensioen. Het waardevaste pensioen is dan gelijk aan het niet gekorte nominale pensioen geworden.

Tabel 6: break even tijdstip waarop gekorte inflatiebestendig pensioen het nominale pensioen voor het eerst overstijgt

Tabel 6

  1. Conclusie

Een inflatiebestendig pensioen wint aan belang naar mate de inflatie stijgt. Uit onze berekeningen blijkt dat de overstap door korting van de pensioenen naar een reëel pensioencontract voor sommige fondsen relatief klein is en bij een inflatieverwachting van 2,5% tussen 1 en 2 jaar wordt terugverdiend. Bij pensioenfondsen waarbij de migratie naar een reëel contract niet haalbaar is, zouden de uitvoerders van nominale contracten meer expliciet rekening moeten houden met het inflatierisico en daarover rapporteren in hun jaarverslagen. Ook bij DC contracten moet naar onze mening bij de transitie van opbouw van pensioenkapitaal naar pensioenuitkeringen expliciet rekening worden gehouden met het hedgen van inflatie.

 —————————————————————————————————————————————-

[1] De auteurs zijn Jos Berkemeijer erkentelijk voor vele waardevolle suggesties en tekstuele verbeteringen op een eerdere versie van dit artikel.

[2] Voor het overgrote deel van de mensen is de AOW het grootste bestanddeel van hun pensioen.
92% van de mannen ontvangt een aanvullend pensioen van gemiddeld € 12.500 en 65% van de vrouwen een aanvullend pensioen van gemiddeld € 5.400 (cijfers: 2017; mediaan inkomen) zie paragraaf 3.1.2 van  https://longreads.cbs.nl/welvaartinnederland-2019/inkomen-van-personen/

[3] Er zijn meerdere inflatiemaatstaven in gebruik door pensioenfondsen: onze analyse geldt ook voor andere inflatie indicatoren.

[4] Andere interessante historische data over inflatie en reële rente zijn te vinden in Bank of England publicatie  “Staff Working Paper No. 845 Eight centuries of global real interest rates, R-G, and the ‘suprasecular’ decline, 1311–2018” (January 2020).

[5] CPB: Middellange termijn verkenning 2022-2025 (November 2019)

[6] Optimaliseren van de mate van renteafdekking en asset mix gegeven de gekozen risicotolerantie door het pensioenfonds

[7] Rabo Research zocht uit dat in 2016 8% van de gepensioneerden kozen voor een hoog-laag pensioen. Bij PF Zorg en Welzijn koos in 2015 35% voor deze mogelijkheid.

[8] We hebben willekeurig 6 grote bedrijfstakpensioenfondsen en 2 ondernemingspensioenfondsen gekozen.

[9] Ontleend aan de jaarverslagen van de pensioenfondsen.

[10] Bron: website DNB: “Gegevens individuele pensioenfondsen”

[11] Dit valt af te leiden uit de bron als genoemd in voetnoot 4.

[12] Deze korting bedraagt 1-DGr/100

Advertisement

About Servaas Houben

I am a Dutch actuary and worked in the Netherlands for the first 4 years of my career. Thereafter, I worked for 2 years in Dublin and 4 years in London. I am now heading the actuarial department of ENNIA in Curacao.
This entry was posted in Actuary, Investments, Pensions. Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s